en de haven van Veere en Colijnsplaat.
Het advies van de Commissie Artikel 8 Deltawet inzake de Veerse vissers
De werken die ingevolge de Deltawet worden uitgevoerd hebben ten doel ons land te beveiligen tegen hoge stormvloeden. Tegenover de belangen die daarmee worden gediend staat voor sommigen het nadeel van het verloren gaan van inkomsten, allereerst uit de visserij in de wateren die door de Deltawerken worden afgesloten, maar ook uit aanverwante bedrijven en op andere wijze. In de Deltawet is hiermee rekening gehouden door opneming van een bepaling (artikel 8), die als volgt luidt: “Bij of krachtens afzonderlijke wet worden regelen gesteld omtrent tegemoetkoming hetzij door het treffen van voorzieningen, hetzij in geld, in schade, welke door de in artikel 1 onder I bedoelde werken voor de visserij en aanverwante bedrijven en voor andere daarvoor in aanmerking komenden ontstaat”. Tot de in artikel 1 onder I genoemde werken behoort de waterkering, lopende van Walcheren naar Noord-Beveland, die in mei of juni van het volgende jaar gereed kan zijn en dan het Veersche Gat zal afsluiten, zodat de vissersschepen deze weg naar zee zal zijn ontzegd. De visserij, die hierdoor wordt getroffen, wordt uitgeoefend van de haven van Veere uit.Zij bestaat hoofdzakelijk uit garnalenvisserij, waaraan ongeveer 100 man met 25 schepen deelnemen. De meeste vissers wonen in Arnemuiden of Veere. De laatste jaren nemen ook een aantal schepen uit Tholen aan de visserij deel. Zij maken allen gebruik van de haven van Veere. De garnalen en de. vis die door de vissers, die Veere als haven gebruiken, wordt gevangen, wordt aangevoerd op de Veerse vismijn. Gemiddeld was de opbrengst van deze garnalen en deze vis in het tijdvak 1953 tot en met 1959 per jaar resp. f 790.000 en f 70.000. Het grootste deel van deze aanvoer is bestemd voor de export naar België en Frankrijk. De Commissie Artikel 8 Deltawet, die is ingesteld door de ministers van Verkeer en waterstaat, Financiën, Economische Zaken, Landbouw en Visserij, Sociale Zaken en Volksgezondheid en Maatschappelijk Werk, en die tot taak heeft advies uit te brengen omtrent de te stellen wettelijke regelingen betreffende de bovengenoemde tegemoetkoming heeft een advies uitgebracht inzake de maatregelen die door de Regering getroffen moeten worden ten behoeve van de door afdamming van het Veersche Gat in hun bestaan bedreigde vissers. De Commissie adviseert, in afwachting van de tot stand te brengen wettelijke regeling ter tegemoetkoming in de schade, het volgende:
1. Op kosten van het Rijk wordt in of nabij Colijnsplaat een haven aangelegd, waardoor de thans nog van Veere uit opererende vissers straks gelegenheid wordt geboden hun bedrijf voort te zetten tot het tijdstip waarop de afdammingswerken in de Oosterschelde zulks onmogelijk zullen maken.
2. Op kosten van het Rijk wordt ter vervanging van de vismijn te Veere een vismijn te Colijnsplaat ingericht.
3. De betrokken vissers dienen zich zo snel mogelijk in te stellen op de toestand die zal ontstaan door de afsluiting van de Oosterschelde, welke, naar thans wordt verwacht, in 1978 zal zijn voltooid. Zij zullen met het oog op het feit dat zij de garnalenvisserij straks niet meer van Colijnsplaat uit kunnen beoefenen al hetgeen redelijkerwijs in hun vermogen ligt moeten doen om zich, indien nodig, tijdig nieuwe bestaansbronnen te verwerven.
4. De Commissie adviseert de Regering de bestaande wettelijke en andere voorzieningen op het gebied van credietverlening, (om)scholing, migratie e.d. op de betrokken vissers toe te passen en daarbij tevens te bezien of het wenselijk is bedoelde voorzieningen in verband met de specifieke omstandigheden zowel als met het oog op mogelijke sanering der Veerse vissersvloot nader aan te passen resp. uit te breiden.
5. Indien de in de punten I, 2 en 4 vervatte adviezen worden aanvaard, geeft de Commissie de Regering in overweging uit te spreken dat zij er, mede gelet op het onder punt 3 gestelde, van uitgaat, dat de periode van omstreeks I5 jaren, voordat de afsluitingswerken in de Oosterschelde moeilijkheden voor de van Colijnsplaat uit bedreven garnalenvisserij opleveren, voldoende is om de daarvoor in aanmerking komende vissers in staat te stellen tot het verwerven van andere bestaansmogelijkheden, die zijn afgestemd op de situatie na afsluiting van de Oosterschelde.
6. De voorlichting aan de betrokken vissers inzake de mogelijkheden die de bestaande (eventueel aangepaste resp. uitgebreide) voorzieningen bieden om met behulp van crediet-, (om)scholings- en migratiefaciliteiten naar een andere werkkring over te gaan, dient door de daartoe geëigende overheidsinstanties, organen van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie alsmede particuliere organen te worden verricht. Onder toezicht van de Commissie zal voorts, ter verspreiding onder alle belanghebbenden, een brochure dienen te worden samengesteld, die een uiteenzetting behelst van de situatie en de te verwachten ontwikkeling en die tevens een overzicht geeft van de ter beschikking staande voorzieningen.
7. Garnalenvissers die om gegronde redenen, verband houdende met de uitvoering der Deltawerken, de uitoefening van hun bedrijf tijdelijk of voorgoed staken, kunnen, indien en zolang zij niet op andere wijze in hun levensonderhoud vermogen te voorzien, voor een uitkering krachtens de Zelfstandigenregeling (Sociaal-Economische Voorziening voor Zelfstandigen) in aanmerking komen, mits ook overigens aan de bepalingen dezer regeling wordt voldaan. Eventuele rechten op geldelijke tegemoetkoming krachtens de nog op grond van artikel 8 Deltawet te maken wettelijke regeling blijven hierdoor onaangetast. De Commissie Artikel 8 Deltawet, waarvan de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat ir. A. G. Maris voorzitter is, heeft overwogen dat gekozen moest worden uit de volgende vier mogelijkheden:
a. dat de vissers dadelijk bij het sluiten van het Veersche Gat ander werk zouden zoeken;
b. dat de vissers blijvend gelegenheid zou worden geboden de visserij voort te zetten van een haven aan de Westersehelde uit;
c. dat de vissers blijvend in de gelegenheid zouden worden gesteld de visserij voort te zetten vanuit een haven westelijk van de in de Oostersehelde aan te leggen dam, op de kust van Noord-Beveland;
d. dat de vissers het voortzetten van de visserij tijdelijk zou worden gewaarborgd.
Na overweging kwam de Commissie tot de slotsom, dat de oplossingen onder b en c niet in aanmerking kwamen, omdat het vissen van de Veerse vissers op de Westerschelde (oplossing b) tot overbevissing zou leiden en een haven westelijk van de aan te leggen dam in de Oostersehelde (oplossing c) pal op de noordenwind zou liggen wat te veel gevaar voor de vissersschepen zou opleveren. Bij het kiezen tussen de oplossingen genoemd onder a en d heeft de Commissie zich o.m. laten leiden door de overwegingen, dat de Veerse vissers er mentaal niet op zijn ingesteld op korte termijn te trachten naar een andere werkkring over te schakelen, dat een Zeeuwse studiecommissie de aanleg van een haven bij Colijnsplaat heeft aanbevolen, de vissers zelf dit als een aantrekkelijke oplossing zien en ook van de zijde van de Staten-Generaal voor deze oplossing belangstelling bestond, dat de arbeidsmarkt in Zeeland op het ogenblik minder gunstig zou zijn voor werkzoekende vissers, en dat het maken van een haven bij Colijnsplaat financieel aantrekkelijk is. Nog tot 1978 zal immers jaarlijks een bedrag van gemiddeld f 790.000 + f 70.000 voor gevangen garnalen en vis worden ontvangen, terwijl de kosten van de haven, de vismijn en de overige geadviseerde voorzieningen een bedrag van f 2.000.000 tot f 2.500.000 niet te boven zullen gaan. De adviezen van de Commissie, genoemd onder 3 en 5, dat de betrokken vissers zich zo snel mogelijk dienen in te stellen op de toestand, die ontstaan zal door afsluiting van de Oosterschelde omstreeks 1978 en dat de Regering zal uitspreken dat de periode van ca. 15 jaar voldoende zal zijn om de vissers in staat te stellen andere bestaansmogelijkheden te verwerven, berusten naar het schijnt op de mening, dat van belanghebbenden die zo geruime tijd van te voren weten dat zij hun bedrijf niet meer zullen kunnen uitoefenen, verwacht mag worden, dat zij alles zullen doen wat mogelijk is om zich tijdig nieuwe bestaansbronnen te verwerven en dat zij dit met goede kans op succes zullen doen. Het zal van belang zijn te zijner tijd te vernemen of de Commissie ten aanzien van de oester- en mosselkwekers, waarvan sommige door de aanleg van Deltawerken eveneens na geruime tijd belet zullen worden hun bedrijf uit te oefenen, een zelfde mening zal zijn toegedaan, dan wel van oordeel zijn, dat de zaak hier niet of niet geheel eender ligt.Voorts lijkt het of het antwoord op de vraag of het advies onder 3 door de vissers zal worden gevolgd voor een belangrijk deel zal afhangen van de resultaten die het vissen van Colijnsplaat uit voor de Veerse vissers in de komende jaren zal opleveren. Bij de afsluiting van de Zuiderzee en de inpolderingen in het IJsselmeer is nl. gebleken dat de inkomsten uit de visserij de neiging om deze te verlaten sterk beïnvloeden en uit de aard der zaak zo, dat die neiging geringer is naarmate de resultaten van de visserij gunstiger zijn. Het advies van de Commissie artikel 8 Deltawet is door de Regering aanvaard. Met de aanleg van de haven bij Colijnsplaat zal binnen niet te lange tijd een begin worden gemaakt. Het ligt in de bedoeling dat het werk gereed zal zijn enige maanden voor de Veerse vissershaven door de aanleg van de dam in het Veersche Gat voor de vissers onbereikbaar wordt. Merkwaardig is, dat het advies van de Commissie artikel 8 Deltawet om een haven bij Colijnsplaat aan te leggen eigenlijk niet tot de taak van de commissie behoorde, omdat die taak is het uitbrengen van advies omtrent te stellen wettelijke regelingen en voor het aanleggen van de bedoelde haven geen wettelijke regeling wordt vastgesteld. Men is er blijkbaar van uitgegaan dat een haven bij Colijnsplaat kon worden gerekend tot de voorzieningen bedoeld in het eerste lid van artikel 3 van de Deltawet,dat luidt:”Artikel 3.1. Voorzieningen betreffende waterstaatswerken welke naar het oordeel van Onze voornoemde Minister in het algemeen belang noodzakelijk of wenselijk zijn als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken, worden door het Rijk getroffen, tenzij het volgende lid van dit artikel daarop van toepassing is”. Onze voornoemde Minister is de Minister van Verkeer en Waterstaat.
De vissershaven te Colijnsplaat
De in artikel1 bedoelde werken zijn werken tot afsluiting van zeearmen en werken tot versterking van de hoogwaterkering. In het tweede lid van artikel 3 wordt geregeld door welke andere instanties dan het Rijk in bepaalde gevallen voorzieningen moeten worden getroffen. Uit de toelichting op het eerste lid van artikel 3 blijkt, dat gedacht is aan voorzieningen die noodzakelijk dan wel gewenst zijn in rivier en stroombelang, zoals werken voor een goede afvoer van water en ijs, projecten in het belang van de waterhuishouding en de scheepvaart. Voorts worden genoemd ten behoeve van de landsverdediging noodzakelijke werken en het vervangen van een natuurlijke waterlozing door een gemaal. Hoewel dit dus uit de toelichting niet blijkt en het niet geheel van zelf spreekt dat het aanleggen van een haven bij Colijnsplaat een voorziening is betreffende een waterstaatswerk, die in het algemeen belang wenselijk is als gevolg van de afsluiting van het Veersche Gat, is dit bij een welwillende interpretatie van het eerste lid van artikel 3 van de Deltawet toch wel vol te houden. En die welwillendheid is, gelukkig voor de Veerse vissers, bij de Regering blijkbaar aanwezig.
Wanneer in het voorjaar van 1961 een aanvang zal worden gemaakt met het laatste stadium van de afsluiting van het Veersche Gat zal het voor de nu nog te Veere gestationeerde garnalenvissers bezwaarlijk worden de visgronden in de mond van de Oosterschelde te blijven bevissen. Ingevolge artikel 8 van de Deltawet zal dan echter tegen die tijd vanwege de Deltadienst zijn voorzien in een nieuwe thuishaven voor deze vissers die onmiddellijk ten westen van het dorp Colijnsplaat op Noord-Beveland zal worden aangelegd. De gekozen plaats voor de nieuwe vissershaven ligt redelijk dicht bij de visgronden, terwijl de dagelijkse afvoer van de garnalen via Breskens naar België en Frankrijk goed mogelijk zal zijn. Voorts wordt voldaan aan de eis dat de vissershaven in de onmiddellijke nabijheid van een bestaande dorpsgemeenschap moet zijn gelegen. Dat de haven achter de in 1978 te voltooien afsluitdam in de Oosterschelde is geprojecteerd behoeft niet als een nadeel te worden beschouwd. Immers, na 1978 zal de haven een functie kunnen gaan vervullen in de overslag van landbouwproducten alsmede in de recreatie te water, welk laatste facet naar verwacht mag worden van groot belang zal worden in het toekomstige gebied van het Zeeuwse Meer. De vissers zullen dus ongeveer 15 jaar van de haven gebruik kunnen maken.
Ontwerp van de nieuwe haven
De keuze van de plaats voor de nieuwe thuishaven werd voorts beïnvloed door de overweging dat de mond van de Oosterschelde nu nog als een rijk viswater kan worden aangemerkt, maar dat de afsluiting van deze zeearm een ongunstige invloed, in voorshands onbekende mate, op de garnalenstand zal hebben. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat de aanlegkosten van een buiten deze afsluitdam gelegen haven belangrijk hoger zouden zijn, terwijl na de afsluiting hoge kosten gemoeid zouden zijn met het tegengaan van verzanding van de havenmond. Het ontwerp van de haven voorziet in de mogelijkheid een rustige ligplaats te bieden aan 30 vissersschepen en 2 tankboten. De aan te voeren producten, te weten garnalen, vis en puf (ondermaatse garnalen, krabben, zeesterren enz.), kunnen worden gelost en verhandeld via de te bouwen vismijn, terwijl voorts op een zogenaamde bankstelling de gelegenheid bestaat eenvoudige herstellingen en onderhoudswerkzaamheden te verrichten. De haven wordt aan de noordzijde begrensd door een havendam, waarvan de kruinhoogte over het grootste deel van de lengte is gelegen op N.A.P. + 5 m, zodat een goede bescherming wordt geboden tegen golfaanvallen en wateroverslag bij noordelijke tot noordwestelijke winden. Tegen de bij oostelijke tot noordoostelijke wind optredende golven biedt de buiten de kustlijn uitspringende havendam van de huidige gemeentehaven enige bescherming. Het is mogelijk dat voor de laatstbedoelde bescherming een aanvullende voorziening nodig zal blijken in de vorm van een korte, noordzuid gerichte, havendam. Aangezien echter ook de mogelijkheid bestaat dat deze voorziening een functie zal moeten vervullen in de regulatie van aanzandingsverschijnselen in de omgeving van de havenmond en het de vraag is of een modelonderzoek in het waterloopkundig laboratorium voldoende uitsluitsel kan geven over dat complex van verschijnselen van golf
Doorsnede A van de havendam.
beweging en aanzanding, is besloten eerst over te gaan tot de bouw van een korte havendam wanneer aan de hand van de praktijk en eventueel een aanvullende modelproef een beter inzicht in de situatie zal zijn verkregen. De bodem van de havenkom is met het oog op de diepgang van de schepen en rekening houdend met een overdiepte van 0,50 m in verband met eventuele aanslibbing, die voor een deel slechts moeilijk zou kunnen worden verwijderd, gelegd op een diepte van N.A.P. – 4 m. Het merendeel der schepen kan dan onafhankelijk van het getij (G.LW. = N.A.P. -1,50 m) van de haven gebruik maken. Deze eis moet worden gesteld omdat de dagelijkse vangst in de namiddag moet worden verhandeld, zodat de exportgarnalen ‘s avonds voor een bepaald tijdstip de grens kunnen passeren en dan de volgende ochtend tijdig op de markt, ondermeer te Parijs, kunnen worden aangevoerd. In verband met de uitvoering heeft de haveningang een diepte verkregen van N.A.P. – 4,5 m. Na gereedkomen van het werk kan deze overdiepte profijt opleveren met het oog op eventuele aanzanding. De ligplaatsen voor de vissersschepen zijn geprojecteerd aan de noord- en zuidzijde van de havenkom en bestaan uit een vijftiental noord-zuid gerichte “boxen”. In elke box kunnen twee schepen worden gemeerd. Buiten de meest oostelijke box aan de noord- zowel als aan de zuidzijde van de haven is ook nog een ligplaats, zodat de haven aan een normale bezetting van 32 schepen ligplaats biedt.Aan de noordzijde van de noordelijke steiger is voorts nog een reserve ligruimte beschikbaar met een lengte van 100 m.Met het oog op het grote getij verschil (ca. 3 m) moet het punt van de meergelegenheid waaraan de bolder van een schip door middel van een kabel wordt vastgemaakt met het getij op en neer kunnen bewegen. Daartoe wordt aan elke meerpaal die deel uitmaakt van een box een staaldraad bevestigd, waaromheen een stalen ring kan glijden waaraan de touwen van de schepen kunnen worden vastgemaakt.Langs de boxen is een houten loopsteiger aangebracht met een nuttige breedte van 2,70 m, waarover de garnalen in manden op wagentjes kunnen worden afgevoerd. De bovenkant van de steiger ligt op een hoogte van N.A.P. + 3 m, welk peil gemiddeld slechts tweemaal in vijf jaar door het water wordt bereikt.
Doorsnede B van de bankstelling.
In bepaalde gevallen moet het mogelijk zijn met een vrachtauto vlak naast het schip te komen. Daartoe is de zuidelijke steiger in oostelijke richting over 30 m doorgetrokken en tevens verzwaard en verbreed, zodat daarop auto’s met een asdruk van 5 ton kunnen worden toegelaten. Deze steiger kan worden bereikt via een soortgelijke steiger die loodrecht op het haventerrein is geprojecteerd. Op 20 m oostelijk daarvan zal een tweede steiger loodrecht op het haven terrein worden gebouwd, die eveneens toegankelijk is voor vrachtauto’s. Deze twee autosteigers dienen voor de afvoer van de puf. In het verlengde van deze steigers zijn pontons geprojecteerd waarop lopende banden zullen worden opgesteld. De puf kan dan vanuit de aan weerszijden van de pontons gemeerde schepen via de lopende banden in de vrachtauto’s worden gestort. Deze wijze van lossen is gekozen omdat de puf van tijd tot tijd in veel grotere hoeveelheden binnenkomt dan de garnalen en niet via de vismijn wordt verhandeld. Voorts is na binnenkomst van het schip snel lossen geboden omdat eerst daarna, wanneer het schip op zijn ligplaats is aangekomen, de garnalen aan de beurt komen, die zoals in het voorgaande werd beschreven voor een bepaald tijdstip moeten worden verhandeld. Het aantal van twee overslaggelegenheden vloeit voort uit het feit dat de aangevoerde puf door twee fabrieken wordt afgenomen. Bovendien wordt de puf veelal gescheiden in twee kwaliteiten waarvan de ene onmiddellijk wordt afgevoerd en de andere tijdelijk op de pontons moet kunnen worden opgeslagen. Westelijk van de havenkom zal een bankstelling worden gemaakt, waarop twee schepen tegelijk kunnen worden drooggezet, zodat daaraan omstreeks het tijdstip van laagwater kleine reparaties dan wel onderhoudswerk kunnen worden verricht. Deze bankstelling kan worden bereikt door achter de steiger, die zich aan de noordzijde van de haven bevindt, langs te varen. Tenslotte zal op het haventerrein een vismijn worden gebouwd waarin zeefinstallaties, weegschalen, mijninstallatie, kistenopslag alsmede wachtruimte, kantoor, toiletten en telefooncellen kunnen worden ondergebracht. Naar verwacht wordt zal de aanleg van deze haven in mei van dit jaar worden aanbesteed.1)
Vervolg, bericht augustus 1960.
Het maken van een nieuwe vissershaven werd op 17 mei aanbesteed en op 16 juni gegund aan S. A. Sanders, Aannemersbedrijf N.V. te Rijswijk (Z.H.) voor de som van f 1.700.000. Ten behoeve van dit werk worden door het Rijk materialen ter beschikking gesteld ter waarde van rond f 310.000. Met de uitvoering is een begin gemaakt. De werkzaamheden bestaan in hoofdzaak uit het verwijderen van de slappe grondlagen ter plaatse van de havendam en het baggeren van de toegangsgeul naar de te maken havenkom.2)
Vervolg, bericht november 1960.
Het maken van de grondverbeteringen onder de havendam en het haventerrein alsmede het baggerwerk in de havenkom en de toegangsgeul werd voltooid. De opbouw van de havendam en de aanleg van het haventerrein werden voortgezet, terwijl met het aanbrengen van kraagstukken en de taludverdedigingen van betonblokken een aanvang werd gemaakt. Een groot gedeelte van de palen voor de loopsteiger werd geheid. Ten behoeve van de overslag en de verkoop van de vis die in de nieuwe haven zal worden aangevoerd wordt op een gedeelte van het ten zuiden van de havenkom gelegen haven terrein een vismijn gebouwd. Aangezien dit gebouw naar het zich laat aanzien na de afsluiting van de Oosterschelde, omstreeks 1978, de functie van vismijn niet langer zal vervullen krijgt het een semipermanent karakter. In verband met de slappe ondergrond en de kans op ongelijke zettingen van het haventerrein moet het gebouw niettemin worden onderheid met 28 betonnen palen. De bovenbouw zal grotendeels in hout worden uitgevoerd, waardoor het bouwwerk te zijner tijd op eenvoudige wijze aan een eventuele nieuwe bestemming kan worden aangepast. Het grootste gedeelte van het gebouw wordt ingenomen door een hal waarin de verhandeling en de controle van de vis plaats vindt. Aangezien het inwendige van de hal na het gebruik dagelijks met veel water moet worden gereinigd, zal de houten bovenbouw rusten op een gemetseld muurtje dat reikt tot 0,50 m boven de halvloer. Voorts zullen de houten wanden om dezelfde reden aan de binnenzijde worden bekleed met asbestplaten die zijn verlijmd met vlasvezelplaten. Bovendien zijn in het gebouw geprojecteerd een wachtlokaal waarin de handelaren de binnenkomst van de schepen kunnen afwachten, een kantoor voor de mijnmeester en zijn administrateur alsmede telefooncellen, toiletten en een magazijn.
Plattegrond van de vismijn te Colijnsplaat.
De bouw van de vismijn werd aanbesteed op 23 augustus, waarna op 26 augustus het werk werd gegund aan de fa. Gebr. W. en B. Christiaansen te Oostburg (Zeeland) voor een bedrag van f 87 100. De inventaris van het gebouw is niet in dit bedrag begrepen, maar zal voor rekening komen van de exploiteren de instantie.3)
Vervolg, bericht februari 1961.
De havendam is vrijwel voltooid; slechts op een deel van het binnenbeloop moet de kleibekleding nog worden aangebracht. De loopsteiger, die nagenoeg gereed is, wordt thans afgewerkt. Het haventerrein wordt geëgaliseerd, een gedeelte van de klinkerverharding kon reeds worden aangebracht.4)
Vervolg, bericht mei 1961.
Ten behoeve van de vissers uit Arnemuiden, Veere en Tholen de Veerse vissers die als gevolg van de afsluiting van het Veersche Gat hun visgronden niet meer vanuit de thuishaven Veere kunnen bereiken, is het Rijk er toe overgegaan een nieuwe vissershaven nabij Colijnsplaat op Noord-Beveland te doen aanleggen. Met de aanleg van de vissershaven werd op 30 juni 1960 begonnen. Iets meer dan zeven maanden later, nl. op 16 februari 1961, werd het werk voor de eerste maal voltooid opgeleverd, zodat ongeveer twee maanden vóór de afsluiting van het Veersche Gat een nieuwe haven voor de Veerse vissers gereed lag.In het Driemaandelijks Bericht nr. 12 is van het werk een beschrijving gegeven. De ruime, van stevige aanlegsteigers voorziene haven is ook bij laagwater voor de vissersschepen toegankelijk. Tegen golfaanvallen bij noordelijke tot noordwestelijke winden biedt de ongeveer west-oost gerichte havendam bescherming. Tegen de door oostelijke tot noordoostelijke wind opgewekte golven was ten tijde van het verschijnen van eerder genoemde beschrijving nog geen voorziening getroffen. Wel was destijds gerekend op een eventuele latere aanleg van een tweede, noord-zuid gerichte, havendam aan de oostzijde van het bassin en was daarvoor zelfs een ontwerp gemaakt. Aangezien op dat tijdstip omtrent de omvang van de golfbeweging die bij de weinig voorkomende oostelijke winden optreedt, geen gegevens ter beschikking stonden en het ook niet zeker was of een modelonderzoek hier voldoende uitsluitsel zou geven, werd besloten niet eerder over te gaan tot de bouw van de tweede havendam dan nadat de noodzaak daartoe door de omstandigheden zou zijn aangetoond. Gedurende het afgelopen winterseizoen heeft de wind enkele malen uit oostelijke richtingen gewaaid. Bij die gelegenheden werden golfmetingen verricht die hebben uitgewezen dat de in het haven bassin opgewekte golving voor de vissersschepen bezwaar zou kunnen opleveren. Een en ander werd bevestigd door de gedragingen van werkscheepjes die tijdens deze windperiode in de haven aanwezig waren. Op grond van de waarnemingen werd derhalve ook tot de aanleg van de tweede, oostelijke havendam besloten. Met het maken van de dam is in de tweede helft van februari 1961 een aanvang gemaakt; de werkzaamheden zijn begin april gereed gekomen.
Met de bouw van de vismijn te Colijnsplaat is men op 7 november 1960 begonnen. Nog geen vier maanden later, nl. op 28 februari 1961, was het gebouw op het afschilderen van het buitenverfwerk na gereed. De vismijn, die op 5 april j.l. in gebruik is genomen, wordt door de gemeente Kortgene geëxploiteerd. Deze gemeente heeft ook het transport en de opstelling; van de nog bruikbare inventaris uit de oude vismijn te Veere verzorgd. De telefooninstallatie is, in afwijking van hetgeen op de plattegrond in het Driemaandelijks Bericht nr. 14 is aangegeven, met nog drie cellen uitgebreid. De balies met drukknoppen zijn doelmatiger dan in het oude gebouw, de sanitaire installaties zijn verbeterd. Van het kantoor en van het wachtlokaal uit kunnen de binnenkomende vissersschepen gemakkelijk worden overzien. Een aanwinst betekenen voorts de vier kanteldeuren van de vishal die een vrije vloer waarborgen en een onbelemmerde aan en afvoer van de producten mogelijk maken.5)
Bron:
1. driemaandelijkse bericht Delta Werken, mei 1960, nr 12, pag. 3-11, GA Noord-Beveland, Wissenkerke.
2. driemaandelijkse bericht Delta Werken, augustus 1960, nr 13, pag. 48, GA Noord-Beveland, Wissenkerke.
3. bron: driemaandelijkse bericht Delta Werken, november 1960, nr. 14, pag. 45-46, GA Noord-Beveland, Wissenkerke.
4. bron: driemaandelijkse bericht Delta Werken, februari 1961, nr 15, pag. 52, GA Noord-Beveland, Wissenekerke.
5. bron: driemaandelijkse bericht Delta Werken, mei 1961, nr 16, pag. 38-40, GA Noord-Beveland, Wissenkerke.