Meekrap op Noord-Beveland

Auteur: Gerard de Fouw, Historie

meekrap

In de PZC van 12-2-2004 lezen we dat de meekrapteelt terug van weg is geweest. Boeren op Tholen gaan, al is het op kleinschalige basis, de teelt van de meekrap weer ter hand nemen. De heropleving van de meekrapteelt is vooral te danken aan de mode-industrie, waar veel vraag is naar natuurlijke rode kleur van deze plant. Vooral in Duitsland is de kleurstof populair.De meekrapplant, de Rúbia tinctórum, is een gewas wat pas na 2 à 3 jarig gedolven kon worden. Het gewas werd geteeld om de wortels, die de grondstof leverden voor het rood verven van textiel, aanvankelijk vooral wol later ook katoen en zijde. Een voorbeeld van het gebruik van de rode kleurstof zijn de rode uniformen van de franse soldaten in de 19e eeuw. Na het delven werden de wortels naar de koude stoof (een schuur van ca. 40 meter lengte) gebracht. Als ze goed waren gedroogd gingen ze naar het stamphuis, waar ze door een aantal neergaande stampers werden vermalen tot poeder. De stampers werden in beweging gezet door een rosmolen, aangedreven door paardenkracht. Dit werk gebeurde bij voorkeur ’s nachts bij kaarslicht omdat het daglicht nadelig was voor de kleur van het poeder. Het beroep van stamper was bij uitstek een specialistisch beroep. Deze mensen hadden dan ook de hoogste salarissen van de onderneming. Veelal kwamen deze stampers uit Tholen en omstreken. Een meestoof werd geëxploiteerd door een maatschap, meestal bestaande uit 16 aandeelhouders. De inkomsten en uitgaven werden door de boekhouder genoteerd in het stoofboek, een eenvoudig kasboek dat eens per jaar werd afgesloten.De provincie Zeeland had zelfs lange tijd nagenoeg het monopolie op de Europese markt. Er werd veel meekrap verhandeld, hoofdzakelijk in houten vaten, in Reimerswaal en in Zierikzee. Waarbij de laatste zelfs de grootse was in West-Europa voor de verhandeling van meekrap en de bijproducten. Van de 90 geregisterde stoven in 1820 bevonden er zich 44 in Zeeland.

Het einde van de meekrapteelt werd in 1868 ingeluid door de uitvinding van Graebe en Lieberman, die erin slaagden de rode kleurstof kunstmatig te produceren. Franse concurrentie bracht bovendien verschillende verbeteringen in het geheel verouderde bereidingsproces van de meekrap aan, wat ook funest was voor Zeeland.
Op Noord-Beveland hebben in totaal zo’n 7 meestoven gestaan. In het dorp Colijnsplaat stond de meestoof De Vrede al bekend in 1645en buiten het dorp de stoof De Eendragt aan de Noordlangeweg, afgebroken ca 1895. Te Kats werd in 1862 een stoof De Goede Verwachting gebouwd. In het naburig Geersdijk stonden 2 stoven namelijk de Hoop en de Roos. En in Kamperland stond aan de Veerweg de stoof De Vrijheid. Zo rond de eerste helft van de 17e eeuw was er ook in Wissenkerke sprake van een meestoof.Ooit was de meekrap één van Zeelands belangrijkste landbouwproducten. Na de sluiting van de stoven, ca 1900, heeft de suikerbiet de plaats van de meekrap op de Zeeuwse akkers ingenomen. Alleen in Kats zijn de sporen van de meestoof nog terug te vinden. Als we vanuit de Dorpsstraat door de coupure lopen zien we het huis voor op ons staan wat het stamphuis is van de vroegere stoof.
 
Wie nu nog wat meer wil zien en weten over de gereedschappen, monsters, proeflap en de beknopte geschiedenis over de meekrap moet zeker eens een bezoek brengen aan het het museum van Zuid- en Noord-Beveland te Goes,die het leven van en met de meekrap goed laat zien.